Het ‘die’ of ‘dat’ dillema
Theorie
In het Nederlands worden "die" en "dat" gebruikt als betrekkelijke voornaamwoorden. Ze verwijzen naar een zelfstandig naamwoord dat eerder genoemd is en introduceren een bijzin die informatie geeft over dat zelfstandig naamwoord. Of je "die" of "dat" gebruikt, hangt af van het geslacht en het getal van het zelfstandig naamwoord waarnaar je verwijst, en ook of het zelfstandig naamwoord een de-woord of een het-woord is.
‘Die’ gebruik je voor
- de-woorden in het enkelvoud (bijv. de man, de vrouw, de appel).
en
- alle meervoudsvormen, zowel de-woorden als het-woorden (bijv. de mannen, de vrouwen, de appels, de kinderen).
Voorbeeldzinnen
De man die daar loopt, is mijn oom.
De vrouw die ik gisteren zag, is mijn buurvrouw.
De appels die op tafel liggen, zijn rot.
De kinderen die in de speeltuin spelen, zijn vrolijk.
‘Dat’ gebruik je voor
het-woorden in het enkelvoud (bijv. het boek, het huis, het kind).
Voorbeeldzinnen
Het boek dat op de tafel ligt, is interessant.
Het huis dat aan het einde van de straat staat, is te koop.
Het kind dat daar staat, is mijn neefje.
Concluderend
Door veel te oefenen met deze regels wordt het gemakkelijker om intuïtief aan te voelen wanneer je "die" of "dat" moet gebruiken. Het lezen van Nederlandse teksten en letten op het gebruik van betrekkelijke voornaamwoorden kan hierbij ook helpen.