background

Kennen of Weten? Ontdek het verschil en spreek vloeiender Nederlands!

Gert-Jan Odijk
Mar 12, 2025By Gert-Jan Odijk

Heb je weleens getwijfeld of je “kennen” of “weten” moet gebruiken in een zin? Je bent niet de enige! Veel mensen die Nederlands leren, vinden dit verschil lastig. Maar geen zorgen: in deze blog ontdek je hoe je eenvoudig het juiste woord kiest. We kijken naar duidelijke voorbeelden, leggen de regels uit en oefenen met korte opdrachten. Ben je er klaar voor? Laten we beginnen!

Wat betekent “kennen”?

“Kennen” gebruik je als je vertrouwd bent met iemand of iets. Het betekent dat je bekend bent met een persoon, plaats, onderwerp of situatie.

Voorbeelden

  • “Ik ken jouw broer al sinds de basisschool.”

Je hebt hem eerder ontmoet, je weet wie hij is.

  • “Wij kennen deze stad heel goed, want we wonen hier al vijf jaar.”

We zijn vertrouwd met de straten, gebouwen en mensen van de stad.

  • “Ken je het boek ‘Harry Potter’?”

Ben je bekend met het boek of heb je het gelezen?

Tip: Zie “kennen” als “bekend zijn met.” Je kunt “kennen” vaak vervangen door “bekend zijn met”: “Ik ken het.” → “Ik ben er bekend mee.”

 Wat betekent “weten”?

“Weten” gebruik je als je informatie of een feit kent. Je hebt kennis over een onderwerp, een regel of een gebeurtenis.

Voorbeelden

  • “Ik weet niet hoe laat de trein vertrekt.”

Ik heb de informatie over de vertrektijd van de trein niet.

  • “Weet jij waar de supermarkt is?”

Ik vraag om feitelijke informatie over de locatie van de supermarkt.

  • “Zij weten dat ze morgen vroeg op moeten staan voor school.”

Zij hebben die informatie en zijn zich daarvan bewust.

Tip: Zie “weten” als “feiten of informatie in je hoofd hebben.”: “Ik weet het.” → “Ik heb de informatie in mijn hoofd.”

 Overzicht: wanneer gebruik je “kennen” en wanneer “weten”?
 


KenmerkVoorbeeldzin
KennenBekend zijn met personen of dingen“Ik ken haar al heel lang.”

Ervaring of vertrouwdheid“Ik ken de regels van dit spel.”
WetenFeitelijke kennis of informatie“Ik weet de weg naar het station.”

Informatie in je hoofd hebben“Ik weet dat het om 18.00 uur begint.”


Veelgemaakte fouten

  • “Ik weet hem.”

Dit is niet correct, want je praat over een persoon. De juiste zin is: “Ik ken hem.”

  • “Ik ken dat het morgen slecht weer wordt.”

Dit is niet correct, want het gaat om feitelijke informatie. De juiste zin is: “Ik weet dat het morgen slecht weer wordt.”

  • “Ik ken hoe je paella maakt.”

Dit is niet correct, want het gaat om kennis van een proces (feitelijke informatie). De juiste zin is: “Ik weet hoe je paella maakt.” 

Oefening

Vul in met “kennen” of “weten”:

  1. Ik ___ niet hoe dit computerspel werkt.
  2. Zij ___ veel mensen in deze stad.
  3. ___ jullie dat er morgen een toets is?
  4. Mijn ouders ___ de directeur van de school goed.
  5. Ik ___ niet waar ik mijn sleutels heb gelaten.

Antwoorden

  1. Ik weet niet hoe dit computerspel werkt.
  2. Zij kennen veel mensen in deze stad.
  3. Weten jullie dat er morgen een toets is?
  4. Mijn ouders kennen de directeur van de school goed.
  5. Ik weet niet waar ik mijn sleutels heb gelaten.
     

    Conclusie

“Kennen” gebruik je als je vertrouwd bent met iemand of iets, “weten” gebruik je als je feitelijke informatie hebt. Door veel te oefenen met deze woorden, ga je ze steeds beter begrijpen en juist gebruiken. Succes!